Cody Hochstenbach is stadsgeograaf en doceert aan de UvA.

Een eigen huis, een plek onder de zon. Als klein meisje kon ik het opgetogen met opa samen zingen tijdens onze wandelingen langs de Amsterdamse grachten. Maar als millennial heb ik veel slapeloze nachten gehad van de woningmarkt en de angst om geen nieuwe woning te kunnen vinden. Ik ben tot dusver verhuisd van Badhoevedorp naar Amsterdam Nieuw-West, van Amsterdam Nieuw-West naar Huizen, van Huizen naar Amsterdam-Noord, van Amsterdam-Noord naar Leuven, van Leuven naar Huizen, van Huizen naar Utrecht, van Utrecht naar Huizen, van Huizen naar Blaricum, van Blaricum naar Utrecht, van Utrecht naar Naarden-Vesting en tenslotte van Naarden-Vesting naar Baarn. Ondertussen notuleerde ik voor VvE’s, bewoners, project en renovatiecommissies in Amsterdam, Amstelveen en Hoofddorp.

In een poging om de borg niet aan mij en mijn vriend terug te hoeven betalen, dreigde mijn laatste huisjesmelker om zijn eigen pand plat te branden. Na mijn verhuizing ging ik op gesprek over deze intimidatie bij de burgemeester en de raadsgriffier van de gemeente van onze huisjesmelker, die zich binnen zijn gemeente voordoet als iemand die zich actief inzet voor een gezonde en sociale woningmarkt, maar de wolf in schaapskleren werd niet door de gemeente aangepakt.

Ik besloot hierop dat het maar eens tijd werd om over de wooncrisis te gaan praten met onderzoeker en stadsgeograaf Cody Hochstenbach. Van zijn alom geprezen boek Uitgewoond is inmiddels de vierde druk verschenen. Als iemand zich in de wooncrisis heeft verdiept en begrijpt hoe we in deze gekke tijd met exorbitante huren, eindeloze bezichtigingen, Fundaverslavingen, vastgoedinvesteerders, pandjesprinsen en huisjesmelkers terecht zijn gekomen, dan is hij het wel.

Je vader was winkelier en woonde boven zijn winkel. Toen de winkel failliet ging werd hij dakloos. Hij is twee jaar dakloos geweest en bleef een teruggetrokken bestaan leiden. Uit je boek begreep ik dat hij zich in stilte terugtrok en dat jij dacht: ik vertel dit maar gewoon niet aan mijn vrienden. Hoe was die situatie met je vader voor jou?
“Uit onderzoek naar dakloosheid blijkt steevast dat dakloosheid een sterk verband vertoont met gevoelens van onbegrip en eenzaamheid, dat de rest van de wereld je als een vijandig entiteit beschouwt en ziet als iemand die opgejaagd moet worden. Dat is een vrij breed gedeelde ervaring van dakloosheid, of je nu kijkt in de Verenigde Staten, Roemenië of in Nederland. De gedeelde ervaring van dakloze mensen is dat niemand intrinsieke interesse of begrip heeft voor je situatie. Wat onderzoek ook laat zien, is dat zelfs wanneer je eenmaal weer een huis hebt gevonden, al die gebundelde gevoelens van eenzaamheid, onbegrip en uitsluiting, niet van de ene op de andere dag verdwijnen. Voormalige dakloze mensen hebben die afwijzing van een maatschappij die zich tegen je heeft gekeerd volledig geïnternaliseerd. Als ik dat achteraf reconstrueer gold dat ook voor mijn vaders situatie. Hij heeft dat de rest van zijn leven bij zich gedragen.”

Er was vooral onbegrip in de omgeving.
“Onbegrip veronderstelt een zekere naïviteit van de dader, maar in sommige gevallen is er naast onbegrip ook walging. Je merkt het aan de manier waarop er door de omgeving gesproken wordt over dakloze mensen. Vaak wordt er met een zeker dédain gesproken, ook door best wel progressieve mensen. Het is echt niet zo dat dit dédain voorbehouden is aan ontzettend rechtse types. We praten in het algemeen over dakloze mensen alsof het minderwaardige mensen zijn, die het allemaal aan zichzelf te danken en te wijten hebben. Ik heb de indruk dat mijn vader dat ook ervoer.

Tijdens zijn dakloosheid was hij niet te spreken over de opvanglocaties in Maastricht. Er waren grote zalen met veertig bedden en er was altijd wel iemand aan het jammeren, snurken of steunen, je komt in zo’n opvanglocatie niet tot rust. Veertig met bedden vol met mensen die tijd op straat doorbrengen, daar zitten altijd wel een paar mensen bij die gevaarlijk zijn. Soms voelde hij zich echt onveilig in die situaties. Daarom begon mijn vader te lobbyen voor kleinere opvanglocaties met kleinere kamers, die meer individueel gericht waren. Omdat hij zich zo druk maakte over dat opvangbeleid werd hij cliëntenraadslid en op een gegeven moment werd dat een betaalde baan omdat hij zich er zo actief tegenaan bemoeide.

Toen hij voor het Leger Des Heils ging werken wilde hij een zorgconcept voor dakloze mensen ontwikkelen. Na zijn dood heb een paar documenten van hem teruggevonden, waarin hij de ervaring van zijn dakloosheid beschreef. Hij beschrijft hierin dat mensen zich van hem hadden afgekeerd en afgesloten. Ze sloten niet alleen hun deuren letterlijk voor zijn neus maar ze sloten zich af voor hem en deden alsof ze hem niet zagen.

In Down and Out in Paris and London doet George Orwell een antropologisch onderzoek bij de arbeidersklasse in Parijs en dakloze mensen in Londen. Ook al is dat boek bijna honderd jaar oud, veel dingen die Orwell erin beschrijft, zou ik één op één naast de ervaringen van mijn vader kunnen leggen.”

Heeft de dakloosheid van je vader je ook gemotiveerd om stadsgeograaf te worden?
“Het zal vast wel een zekere invloed hebben gehad. Achteraf is het altijd makkelijk om zo’n lijntje te trekken. Op dat moment heb ik het niet zo ervaren, maar het zal indirect wel de dingen die ik belangrijk vind hebben gevormd. Het was niet zo dat ik door zijn dakloosheid opeens het licht zag en onderzoek wilde doen naar de wooncrisis. Dat kwam later pas. Ik vond ongelijkheid altijd interessant en je kunt ongelijkheid op veel verschillende manieren onderzoeken: sociaal, politiek en geografisch. Ik ben ongelijkheid in de ruimtelijke zin gaan bestuderen. Planologie is sterk gerelateerd aan stadsgeografie, maar stadsgeografie is meer gericht op kritische analyse en het ontrafelen van het probleem, terwijl planologie iets meer oplossingsgericht is. En ik speelde vroeger heel veel Sim City.”

Je bent opgegroeid in Maastricht. Waarom koos je voor Planologie in Amsterdam?
“Maastricht is maar een kleine stad met honderdtwintigduizend mensen, waar niet zoveel gebeurt. Op mijn achttiende was ik wel een beetje klaar met Maastricht. Ik wilde naar een grote stad en het liefst ver weg. Mijn vakgebied kon ik studeren in Amsterdam, Utrecht, Groningen of Nijmegen. Toen besloot ik om meteen maar voor de hoofdstad te gaan. Als je de stad bezoekt is het er heel bourgondisch en gezellig, met veel internationale studenten. De binnenstad van Maastricht is mooi en de sfeer is anders dan in veel Hollandse steden. Ik ben daar wel trots op, maar tegelijkertijd is de Maastrichtse bevolking nogal narrow-mindend en naar binnen gekeerd. Mijn hele middelbare school was wit en er zijn maar weinig migranten. De oude Maastrichtse bevolking is, gemiddeld genomen (want het geldt natuurlijk lang niet voor iedereen), best homofoob en racistisch. Je hebt het er over het algemeen niet makkelijk als je niet aan het heteronormatieve plaatje voldoet. Ik ben zelf een witte heteroman, maar ik heb best veel racisme en homofobie om me heen gezien. Het is wel een radicaal-rechts sympathie die daar heerst. Er is een boze arbeidersklasse die het gevoel heeft dat ze in het verdomhoekje staan en dat alles ze wordt afgenomen door de yuppen, de politieke elite en de buitenlanders. Ze voelen zich niet gezien en niet gehoord. In mijn oude buurt werd Forum voor Democratie de grootste partij.”

Wanneer kwam voor jou als stadsgeograaf de woningnood voor het eerst langs?
“Woningnood – of woonongelijkheid – is natuurlijk altijd wel een belangrijk onderwerp in de stadsgeografie geweest. Mijn proefschrift, dat ik heb afgerond in 2017, ging over de gentrificatie in Amsterdam en Rotterdam. Mijn collega’s en ik hadden er al eerder op gewezen, maar het was toenmalig burgermeester Eberhard van der Laan die in 2015 voor het eerst aangaf, vanuit de politieke hoek, dat de gentrificatie een groot probleem werd in Amsterdam. Een probleem waar we iets aan zouden moeten doen. Tot op dat moment was er nog maar weinig aandacht voor in de media geweest. De beleidsmakers in Amsterdam volgden nog steeds het narratief dat de gentrificatie van hun stad een goede ontwikkeling was, want dat betekende meer rijke mensen en die zouden ervoor zorgen dat de welvaart in Amsterdam in zijn geheel zou toenemen. Het onderliggende idee was dat Amsterdam zo zou meegaan in de vaart der volkeren, en dat uiteindelijk iedereen daarvan zou profiteren.

Vanaf 2015 begon dat beeld te kantelen. De gentrificatie werd steeds meer geassocieerd met hoge huizenprijzen, met verdringing en uitsluiting, met het verdwijnen van dagelijkse voorzieningen en de oude buurtkroeg uit het straatbeeld, terwijl er alleen maar dezelfde dure boetieks voor terugkwamen. De woningnood kwam in die periode op de kaart te staan. De wooncrisis was als eerste merkbaar in Amsterdam, en dan vooral in gentrificerende buurten als De Pijp en Oud West. Die werden onbetaalbaar – ook voor de middenklasse met een universitair diploma op zak. Pas sinds 2020 wordt er in de media regelmatig over een landelijke wooncrisis gesproken. Die is ook in Lelystad, Den Helder en in Zuid-Limburg voelbaar, waar een krimpende bevolking is, maar paradoxaal genoeg toch het tekort aan betaalbare woningen toeneemt. Je ziet dat het overal in heel Nederland veel lastiger is geworden.”

Hoe kijk je aan tegen de huidige wooncrisis en welke fouten zijn er gemaakt waardoor we in deze wooncrisis terecht zijn gekomen?
“Het centrale thema in Uitgewoond is dat er een ruim dertig jaar lange doelbewuste en coherente woonpolitiek ten grondslag ligt aan de huidige wooncrisis. Deze crisis is zeker niet uit de lucht komen vallen en het is ook geen natuurverschijnsel. In 1989 verscheen een beleidsdocument over volkshuisvesting van CDA-staatssecretaris Enneüs Heerma (Volkshuisvesting in de jaren negentig). Zijn nieuwe plan was een cruciaal punt op weg naar de huidige woonpolitiek. Veel oorzaken van de huidige wooncrisis tekenden zich in dat document af. De regering zou sterk inzetten op het stimuleren van woningbezit, terwijl de sociale huursector soberder en kleiner moesten. De sociale huursector moest zich vooral gaan richten op het huisvesten van de laagste inkomens, terwijl daar voorheen ook middeninkomens terecht konden. Woningcorporaties werden op afstand van de overheid geplaatst en subsidies voor sociale huur werden geschrapt.

Woningbezit werd dus zwaar aangemoedigd. Huishoudens konden steeds grotere hypotheken afsluiten, terwijl woningbezit met miljarden gesubsidieerd werd. Er is gigantisch veel geld naar de koopwoningmarkt gegaan, wat één van de belangrijkste redenen is dat de huizenprijzen zo zijn gestegen.

Het afgelopen decennium zijn woningcorporaties steeds verder uitgekleed. Ze moesten miljarden aan extra belasting betalen (denk aan de verhuurderheffing) en hun speelveld werd beperkt tot het absolute minimum: het huisvesten van de laagste inkomensgroepen in sobere woningen. Al het andere werd aan de markt overgelaten. Woningcorporaties gingen als gevolg veel minder woningen bouwen en veel meer woningen verkopen. Daarnaast mochten ze niet meer in de leefbaarheid van de buurt investeren of nieuwe woningen voor de middeninkomens bouwen.

Ik zie dat er ruim dertig jaar lang door de overheid hetzelfde soort beleid is gevoerd bestaande uit het subsidiëren van koopwoningen, het stimuleren van beleggers en het kleiner maken en bestraffen van de sociale huursector. De sociale huursector werd gestigmatiseerd. Sociale huurwoningen werden iets onwenselijks, woningen waar je als individu liever niet in gevonden moest willen worden. De huurprijzen in de vrije sector werden ondertussen steeds hoger. Ik denk dat er het meest uit de VVD koker kwam en de VVD het meest enthousiast was over dit woonbeleid. Maar ook de andere partijen, waaronder het CDA, de PvdA, D66 en GroenLinks, hebben dit woonbeleid – landelijk dan wel lokaal – aangemoedigd. Het woonbeleid waardoor we uiteindelijk in de wooncrisis terecht zijn gekomen is breed gesteund van links tot rechts.”

Wat is er dan precies gebeurd met het klassieke idee van volkshuisvesting? Waarom werd de volkshuisvesting in een verdomhoek gedrukt? Was dat echt nodig?
“De VVD was geen voorstander van sociale huur en zei: ‘Als mensen gewoon een woning kopen en de hypotheek afbouwen, ontstaat er op die manier vermogensopbouw.’ Met je eigen vermogen hoef je geen aanspraak meer te maken op sociale vangnetten. Dat is natuurlijk bij uitstek een liberale gedachte, want als mensen voor hun eigen welvaart kunnen zorgen, heb je alleen nog een kleine overheid met lage belastingen nodig.

Woningcorporaties waren vroeger sterk verzuild; je had onder andere rooms-katholieke, socialistische, joodse en protestantse woningcorporaties. Maar ook bij het CDA, met traditioneel een grote achterban in de volkshuisvesting, bestond het idee dat het stimuleren van woningbezit positief was. Het zou verantwoordelijke burgers zou kweken. Het zou mensen een gevoel van betrokkenheid en goed burgerschap geven met klassieke en conservatieve familiewaarden. Een koopwoning wordt ook sterk geassocieerd met huisje-boompje-beestje, waarbij de man naar het werk gaat en de vrouw thuis voor het huishouden en de kinderen zorgt. Voor het CDA ging het dus om het kweken van conservatieve burgers met klassieke familiewaarden. Voor de PvdA was het argument; als de arbeidersklasse een koopwoning kan bemachtigen, dan is dat een ticket naar de middenklasse. Zo lagen verschillende ideologieën ten grondslag aan het stimuleren van woningbezit. Het betekent bijna per definitie dat je met een uitgeholde volkshuisvesting achterblijft. Want degenen die kunnen kopen, zijn altijd de mensen die redelijk wat verdienen. Uiteindelijk blijf je over met een huursector waar alleen ‘de zielenpoten’ blijven inzitten, om het zo even oneerbiedig te noemen. In de sociale huursector stapelen de woonproblemen zich dan op, soms ook geconcentreerd in wijken waar al jaren niet meer in is geïnvesteerd.”

Toch heeft het woonbeleid van de afgelopen jaren, met die blinde focus op vermogensopbouw, heel veel consequenties voor iedereen op de woningmarkt gehad. Wat voor consequenties zie jij daar als onderzoeker van?
“Ideologisch gezien zijn we ons de afgelopen jaren veel meer als strategisch calculerende burgers gaan gedragen. Idealiter zou je willen dat de woningmarkt ruimte biedt aan allerlei verschillende levenspaden, maar waar het op neerkomt is dat veel mensen hun leven nu inrichten naar de woningmarkt; ze gaan eerder samenwonen terwijl ze er misschien nog niet aan toe zijn. Het tegenovergestelde gebeurt ook. Sinds een paar maanden zijn de huizenprijzen weer aan het dalen, waardoor mensen niet uit elkaar kunnen omdat ze anders met een te grote hypotheekschuld achterblijven. We stappen te snel in op de woningmarkt in de hoop om zo door te groeien naar de woning die we uiteindelijk willen hebben. Vroeger ging dat in zekere zin ook wel zo, maar die gecalculeerde houding is veel dominanter geworden. Het blijkt ook dat zo gauw mensen woningen kopen, ze gemiddeld genomen rechtser gaan stemmen. Ze zitten niet ineens allemaal bij Forum voor Democratie, maar de mensen hebben het VVD-argument geïnternaliseerd. “Waarom zou ik stemmen op sociale voorzieningen? Ik heb toch een eigen huis?”

Verder is het stimuleren van koopwoningen en het opbouwen van eigen vermogen een voorbode geweest voor de opmars van beleggingen op de woningmarkt. Na de financiële crisis van 2008 heeft de regering beleggers uitgenodigd. Ik zie veel Instagram-Investeerders die online aan het bejubelen zijn “hoeveel geld ze verdienen met hun vastgoed” en “hoe geweldig het is dat ze daar helemaal niets voor hoeven te doen”. Het gaat dan over passief inkomen. Passief inkomen is een andere term voor slapend rijk worden. De doorsnee koper heeft inmiddels negentig keer zoveel vermogen als de doorsnee huurder. In 2008 was dat ‘slechts’ 43 keer. Kopers zijn kortom veel vermogender dan huurders, en dat verschil is alleen maar toegenomen.

Met Hugo de Jonge als de nieuwe minister voor volkshuisvesting zijn er wel maatregelen genomen om de praktijken van pandjesprinsen terug te draaien, dus het beleggen wordt wel aan banden gelegd. Maar bij het stimuleren van het woningbezit en het beperken van het speelveld van de woningcorporaties, zie ik nog geen fundamentele koerswijziging van de regering. Terwijl je ziet dat huurders in de praktijk steeds vaker een stapeling van woonproblemen ervaren. Ze wonen bijvoorbeeld relatief vaak in een kleine en slecht geïsoleerde woning en hebben meer moeite om de huur te kunnen betalen. Die problematiek is ook toegenomen ten opzichte van vijf of tien jaar geleden. Huurders in de particuliere sector hebben daarbij steeds vaker een tijdelijk huurcontract en dat is een grote bron van angst en stress.”

Mijn leeftijdsgenoten zijn niet dakloos maar ze zitten wel vast. Ze wonen nog met huisgenoten, hebben geen ruimte voor een tweede kindje, moeten naar Groningen verhuizen terwijl ze in Utrecht werken, dat soort dingen. Vrouwen krijgen door de woningnood ook later kinderen. De wooncrisis is ontwrichtend voor iedereen, met al die uitgestelde levens. Komt de regering nog wel tegemoetkomt aan wonen als recht?
“Volgens mij is het recht op goede huisvesting inderdaad meer dan alleen een dak boven je hoofd. Dakloosheid is slechts de grootste uitwas ervan. Er zijn veel andere groepen die op dit moment geen recht op adequate huisvesting ervaren en in veel gevallen is dit ook schrijnend en ontwrichtend voor hun levens. Het recht op behoorlijke huisvesting staat vastgelegd in de grondwet, maar het is wel lastig om juridisch af te dwingen. De overheid is niet verplicht om voor betaalbare huisvesting te zorgen, maar wel verplicht om zich ervoor in te spannen.

Als je het recht op adequate huisvesting concreet wil maken, dan gaat het inhoudelijk om betaalbare huisvesting (het moet niet teveel van je inkomen opeten), het gaat om passende huisvesting (geschikt voor je gezinssituatie) en het gaat om zekere huisvesting, dus dat je niet zomaar vandaag of morgen op straat gezet kunt worden. Tijdelijke contracten staan op gespannen voet met deze zekerheid. Het moet bovendien ook gezonde huisvesting zijn, dus geen woning vol met schimmel of loden pijpen waardoor je loodvergiftiging kan oplopen. Het moet ook gaan om veilige huisvesting; dat er geen trap in elkaar dondert of dak naar beneden komt. En het moet tenslotte een woning zijn op een goede plek, die jou de kans geeft om werk in de buurt te vinden, waar je kinderen naar school kunnen gaan en je dichtbij je familie en je sociale netwerk zit. Die voorwaarden zitten allemaal besloten in het recht op adequate huisvesting.”

Toen ik notuleerde voor VvE’s zag ik in de praktijk vooral vaak appartementen met achterstallig onderhoud. Dat is iets anders dan mijn boomer-ooms die boerderijen en grachtenpanden konden kopen. Ik heb schrijnende VvE soaps genotuleerd waarbij eindeloze discussies werden gevoerd over lekkages, trappenhuizen, intercoms, laadpalen en laurierplanten…
“Het idee dat je als koper zou veranderen klopt ook niet helemaal. Als jij eerst een huurder was en je gaat morgen kopen, dat maakt dit jou niet een-twee-drie tot een heel anders mens. Het betekent niet dat jij het ineens belangrijker of minder belangrijk vindt dat het trappenhuis netjes is. Veel kopers worden klagers en dat heb je meegekregen in die VvE-meetings, omdat ze gaan denken vanuit de waarde van hun woning.

Een paar jaar geleden hebben mijn collega’s Anouk Tersteeg en Fenne Pinkster onderzoek gedaan naar een complex in IJburg met gemengd wonen. Op de eerste paar verdiepingen zitten de sociale huurwoningen en op de bovenste verdiepingen de koopwoningen. Dat gemengd wonen was een bron van conflict tussen kopers en huurders. De kopers hadden veel betaald voor hun woning, dus alles moest helemaal spic en span zijn. “Ik heb veel geld betaald dus het moet helemaal perfect zijn, maar hieronder wonen sociale huurders en die houden het niet netjes. Ze krijgen ook nog iets vergelijkbaars krijgen terwijl ze er een stuk minder voor hoeven te betalen”. Daar zat een zekere afgunst van de kopers in. De sociale huurders hadden juist het gevoel dat de kopers zich de gemeenschappelijke ruimten erg toe-eigenden terwijl zij net zo goed recht hadden op de gemeenschappelijke ruimten. Die dachten: “Onze voordeur zit óók aan het trappenhuis” Ze hadden het gevoel dat ze als minderwaardig werden beschouwd. Het hielp daarbij ook niet dat de kopers bovenin woonden en letterlijk op de huurders neerkeken.” 

Je gaf in Uitgewoond ook het voorbeeld van de stad Wenen, waar een goede volkshuisvesting waarin het merendeel van de bevolking woont, volkomen vanzelfsprekend is. Moeten we het idee van een huis als een investeringsobject niet loslaten?
“Ik denk dat we het recht op huisvesting de afgelopen twee jaar wel veel serieuzer zijn gaan nemen. Vier jaar geleden was dat nog niet het geval. We hebben al woonprotesten gehad in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en veel andere steden. Het was voor het eerst sinds de jaren tachtig dat mensen weer grootschalig zijn gaan protesteren voor het recht op goede huisvesting. Dat is een goede stap in het collectieve bewustzijn. Volgens mij is één van de grote problemen dat we allemaal het idee hebben geïnternaliseerd dat we individuen zijn en dat het recht op huisvesting iets is wat je als individu moet zien te verwezenlijken. Huisvesting is in principe voor iedereen mogelijk; als je maar hard genoeg werkt en goed je best doet, dan kun je ooit je droomwoning kopen. Dan ben je niet meer afhankelijk van anderen of van de staat. We geloven in Nederland ook bijna niet meer in collectieve oplossingen zoals de volkshuisvesting. Het is misschien de laatste tijd aan het kantelen, maar je ziet dat we elkaar nog steeds vooral als concurrenten op de woningmarkt zien in plaats van als lotgenoten. Dat als jij wel een woning vindt, dit betekent dat ik daardoor geen woning vind, terwijl we lotgenoten zijn van een woonpolitiek die ons tegen elkaar uitspeelt. Dat zie je concreter als het gaat om de sociale huurder die al tien jaar op een wachtlijst staat en dan boos wordt op een statushouder die wel een woning krijgt, terwijl ze slachtoffers zijn van dezelfde woonpolitiek.”

Je beschrijft in je boek een uitspraak van Rutte die zegt: starters moeten zichzelf maar gewoon invechten op de woningmarkt. Zo’n uitspraak is dus bepaald niet reëel, maar we internaliseren het allemaal wel?
“Jazeker. Wij allemaal, iedereen, moet steeds maar dat succesvolle individu of mini-kapitalistje zijn. Ik vind eigenlijk dat je, ook als je helemaal geen zin hebt om uit te blinken of jezelf in te vechten, alsnog het recht hebt op een degelijke woning. Het idee dat je alleen maar een huis verdient als je door allemaal hoepels bent gesprongen en jezelf volledig schikt naar de normen van de maatschappij, vind ik überhaupt kwalijk. Zeker op de koopwoningmarkt zit dit diep ingebakken: als je maar goed je best doet, dan krijg je een goede baan, en als je in die baan genoeg je best doet, dan kun je die woning van een half miljoen of een miljoen kopen. Maar ik vind dat ook als je allerlei onhandige dingen hebt gedaan in het leven, je alsnog gewoon recht hebt op menselijke waardigheid. Daarbij hoort een fatsoenlijke woning waarin je je veilig kunt voelen en niet blauw betaalt aan de huur. Ook als je niet meedoet aan de neoliberale norm, moet je in ieder geval nog steeds prettige kunnen wonen.”

Denk je dat Huge de Jonge, de nieuwe minister voor Volkshuisvesting, erin slaagt om de woningcrisis op te lossen door zoveel mogelijk te bouwen?
“Hugo de Jonge zegt heel veel goede dingen. Hij zegt bijvoorbeeld: “We moeten het recht op huisvesting serieus nemen, want we hebben teveel overgelaten aan de markt. We moeten weer werken aan een collectieve volkshuisvesting” dus hij zegt de juiste dingen. Dan is er het risico dat mensen denken: we hebben geprotesteerd en er is weer een minister voor Volkshuisvesting geïnstalleerd, dus die gaat het nu allemaal oplossen voor ons. Dat is een groot risico, want als je gaat kijken naar zijn plannen, dan zijn die vaak nog te vrijblijvend. Kijk bijvoorbeeld naar zijn actieplannen over dakloosheid die hij samen heeft gemaakt met de staatssecretaris van Volksgezondheid (Maarten van Ooijen), die zitten goed in elkaar en zetten in op de juiste dingen. Maar ze zijn nog te vrijblijvend. Er zitten weinig concrete maatregelen in waar hij op afgerekend kan worden.

Bovendien worden de plannen vaak ook weer afgezwakt: de huren in het middensegment gaat de regering reguleren, maar dan is er ook weer de mogelijkheid om de huren aan de onderkant extra te verhogen, waardoor de laagste inkomens toch weer meer huur gaan betalen.

Dan is het tenslotte nog de vraag of de plannen verwezenlijkt kunnen worden. Wat betreft de woningbouwproductie: de ambitie is om honderdduizend woningen per jaar te gaan bouwen. De afgelopen jaren is dat bij lange na niet gehaald en met de huidige ontwikkelingen, denk ik ook niet dat het gaat gebeuren. Dat is niet zozeer de schuld van Hugo de Jonge, meer van de economische ontwikkelingen, waardoor het voor marktpartijen gewoon onzeker wordt om woningen te bouwen. Ik vrees dat de woningbouw eerder moeilijker gaat worden.

Iedereen is het er wel praktisch over eens dat er meer woningen nodig zijn, alleen waar ik kritisch op ben is het simpele narratief: ‘als je maar gewoon meer woningen bouwt, dan is het huizenprobleem opgelost.’ Het is slechts één van de aspecten. Je moet het veel breder aanpakken. Als je alleen bouwen, bouwen, bouwen roept – wat de VVD lang als kreet had – dan ga je dus alleen maar eenvormige en saaie woonwijken bouwen vol met dure huizen, met ergensaanderandvandewegnogeenpaarcontainers voor de mensen die het anders niet kunnen betalen. We moeten in de toekomst juist veel duurzamer gaan bouwen. Bouwmaterialen zoals beton zijn heel vervuilend. Volgens mij is de wereldwijde uitstoot bij het maken van beton net zo groot als al onze vliegreizen bij elkaar, dus we moeten meer gaan bouwen met bijvoorbeeld hout en stro. Als je de klimaatcrisis tenminste serieus neemt. Het probleem is dat als je nu lukraak zoveel mogelijk woningen gaat bouwen, dat die woningen er hoogstwaarschijnlijk over dertig of veertig jaar nog steeds staan. Doe het dan in één keer goed zou ik zeggen: op een duurzame manier, met mooie buurten, goede voorzieningen, openbaar vervoer enzovoorts. Dat krijgt in de nieuwe plannen weinig aandacht. Het doel van zo snel mogelijk bouwen reduceert alles van inwoners: hun buurt, hun wijk, hun omgeving, hun complete woonbeleving, terug tot één kerngetal, namelijk: hoe kunnen we zo snel mogelijk die honderdduizend woningen uit de grond stampen? Dat slaat die discussie een beetje plat.”

Hoe zie jij de rol van de Gemeente Amsterdam als het op de woningnood aankomt?
“Dat is een ingewikkelde vraag, want veel cruciale beslissingen worden landelijk genomen. Bijvoorbeeld hoeveel ruimte woningcorporaties of beleggers krijgen, hoe hoog de huren maximaal mogen zijn, wie recht heeft op een sociale huurwoning en hoeveel hypotheek je bij het kopen van een woning kan krijgen. Nu is het wel zo dat gemeenten, zo lang ze binnen die landelijke koers blijven, zeker bij nieuwbouw wat speelruimte hebben.

In Amsterdam is bijvoorbeeld een tijd het politieke beleid geweest om zoveel mogelijk koopwoningen toe te voegen en sociale huurwoningen te verkopen. De gemeente wilde dit graag en de nationale overheid stimuleerde het ook. Maar in Amsterdam is er op gemeentelijk niveau een kanteling naar links geweest.  De gemeente wilde de afgelopen jaren, tegen het landelijke beleid in, juist meer sociale huurwoningen bouwen. Dan zie je dat die nieuwe lijn die de gemeente Amsterdam volgt, op gespannen voet staat met de landelijke politiek. Dat maakt het het roeien tegen de stroom in voor de gemeente en dan blijkt dat veel dingen die de gemeente graag wil, uiteindelijk toch niet kunnen, bijvoorbeeld omdat de plannen te duur zijn.

De gemeenten Amsterdam en Rotterdam kunnen wel lobbyen bij de landelijke politiek om bepaalde wijzigingen door te voeren, maar over het algemeen zie je dat gemeenten vooral meegaan met de landelijke politiek. Ze hebben met name invloed op de nieuwbouw. Alleen wat je dan ziet is dat veel gemeenten (Amsterdam is hierin wel iets anders want links-progressief) bepaalde dingen vooral niet willen. Hugo de Jonge wil bijvoorbeeld dat 30% van nieuwbouw sociale huur wordt. Veel gemeenten zitten daar absoluut niet op te wachten. Nu is het de vraag of minister Hugo de Jonge en het ministerie die gemeenten kan dwingen om 30% sociale huur te bouwen.”

Veel jonge stedenbouwkundigen komen en gaan bij de gemeente Amsterdam. Waar loopt de gemeente tegenaan?
“Er ligt een bredere politiek aan ten grondslag bij de gemeente Amsterdam en die is wel exemplarisch voor hoe we tegen ruimtelijke inrichting aankijken. Ruimte & Duurzaamheid is een afdeling die voortkomt uit de afdeling Ruimtelijke Ordening en dat was vroeger Publieke Werken. Publieke Werken was een behoorlijk dominant instituut dat een idee over de stad uitrolde. Ruimte & Duurzaamheid heeft een duidelijk idee wat een stad prettig maakt om in te wonen. Daar ligt een bepaalde stedenbouwkundige visie aan ten grondslag, of je het er nu mee eens bent of niet.

Mijn collega’s Willem Boterman en Wouter van Gent laten in hun boek Making the Middle Class City echter zien dat de invloed van deze afdeling de afgelopen twintig jaar is afgenomen. De invloed van de afdeling Grond & Ontwikkeling is daarentegen toegenomen. Die afdeling houdt zich ook bezig met stedelijke ontwikkeling en hoe de stad moet functioneren, maar redeneert meer vanuit een financiële invalshoek.

Grond & Ontwikkeling houdt zich bezig met de vraag: ‘Hoe kunnen we zoveel mogelijk geld voor deze grond vangen?’ Daardoor ontstaat de economische overweging, wat de gemeente het meeste opbrengt. Tijdens de vorige financiële crisis werden woningplannen daarom stil gelegd, en werd het bouwen van sociale woningen met een lage huur financieel ingewikkelder. Dan krijg je dus hoge torens met piepkleine studio’s.

Ook de gemeente van Apeldoorn is een bekend voorbeeld. Begin jaren 2000 kocht de gemeente actief grond op, waarbij risico’s werden onderschat en toekomstige waardestijgingen te rooskleurig ingeschat. Dit was speculatief, terwijl de gemeente dure projecten had gefinancierd en de financiële crisis uitbrak. De gemeente is daardoor bijna failliet gegaan. Ook hier zie je dat gedroomde grondopbrengsten het gemeentebeleid domineerden, met funeste gevolgen.”

Het lijkt erop dat veel nieuwe appartementen die in Amsterdam worden gebouwd kwalitatief slecht zijn; met goedkope materialen en te snel gebouwd. Die appartementen zijn niet toekomstbestendig.
“Een vriendin van me woont sinds kort in een nieuwbouwwoning bij het Cruquiusgebied in Amsterdam-Oost. Het is een woning van vijftig vierkante meter en daar betaalt ze duizend euro voor. Dat is goedkoop voor Amsterdamse begrippen, al vind ik duizend euro voor vijftig vierkante meter nog steeds een grote smak met geld. De woning is gloednieuw gebouwd in 2021. Toch hoort ze dagelijks meer geluiden van haar buren, dan ik in mijn honderd jaar oude woning in Oost. Zo merk je dat het niet kwalitatief hoogwaardig gebouwd is.”

De oude Amsterdammers zijn naar omliggende plekken vertrokken en de nieuwe initiatieven bevinden zich aan de randen van de stad. Uit een nieuwe stadskaart bleek dat Amsterdam-Noord net zo duur is geworden als de rest van Amsterdam. Hoe zie jij de toekomst van Amsterdam de komende twintig jaar?
“Ik vermoed dat Amsterdam de komende jaren sowieso blijft doorgroeien. De stad kreeg er de afgelopen jaren tienduizend nieuwe inwoners per jaar bij. Ik vind Amsterdam de laatste jaren een steriele stad geworden. De architectuurcriticus René Boer, bespreekt in zijn werk het concept van the smooth city; de gepolijste stad. Zijn observatie is dat stadsbesturen het bewust hun beleid hebben gemaakt om van hun stad een glimmende en veilige omgeving te maken. Maar met het wegpoetsen en wegmasseren van oneffenheden, zijn niet alleen de negatieve verrassingen uit de stad verdwenen. De positieve verrassingen zijn ook verdwenen. De schoonheid van de stad is natuurlijk dat je ineens een kunstatelier of een krakerscollectief tegen kunt komen als je de hoek omslaat. Het argument van René Boer is dat we een veilige ervaring van de stad krijgen waarin je zorgeloos kunt consumeren. Je wordt niet meer geconfronteerd met negatieve aspecten van de stad, maar ook de positieve ontmoetingen met het onbekende, die delven steeds meer het onderspit.”

We krijgen een monocultuur in de stad.
“Ja, de Britse socioloog Rowland Atkinson noemt dit domestication by cappuccino; het domesticeren van de openbare ruimte met hippe koffiebarretjes. Ik vind die ontwikkeling zelf wel jammer. De ruimte van Amsterdam wordt steeds meer ingericht naar consumptie. Ik ben in 2007 in Amsterdam komen wonen en ik vind dat Amsterdam in de tussentijd een stuk minder interessant is geworden. Dat het leven uit de stad wegtrekt. Een stad is wat mij betreft meer dan heel veel mensen die bij elkaar wonen. Een stad heeft het juist het bevrijdende en  emancipatoire potentieel. Je kunt naar de stad trekken als een nobody en daar allemaal gekke, interessante dingen doen en onverwacht een heel succesvol kunstenaar worden. Dat is altijd de belofte van de stad geweest, een smooth city zonder het onbekende, is eigenlijk geen stad meer.

Ik schets het nu even zwart wit maar ik vermoed dat de domestication by cappuccino trend zich de komende tien jaar wel zal blijven voortzetten. Het betekent niet dat Amsterdam alleen maar een stad wordt voor de rijken. Amsterdam was en is een vrij gepolariseerde stad. Dat betekent dat er veel mensen met een laag inkomen in de stad wonen maar ook veel mensen met een hoog inkomen. De middengroep is relatief klein. Dat is niet alleen iets waar Amsterdam de laatste jaren mee te maken heeft. Veel steden hebben zo’n gepolariseerde inkomensstructuur.

Ook als de prijzen verder stijgen, vermoed ik dat veel mensen met lage inkomens in de stad zullen blijven, maar dat ze steeds grotere offers moeten brengen. Ze wonen te krap, met huisgenoten of kunnen niet verder verhuizen. Er wonen ook veel arme mensen in Londen, die betalen gewoon 800 pond of meer voor één kamer. Dus ik vermoed dat die armoede niet geheel uit de stad zal verdwijnen maar wel dat er steeds grotere offers nodig zijn van meer mensen om het te kunnen bolwerken.”

Amsterdam had altijd best een activistische en rebelse geest. Mijn familie komt uit Amsterdam en was altijd erg polemisch, druk en luid. Ik zie nu een ander Amsterdam waarin influencers wijn drinken op rooftopbars met opblaasflamingo’s en toy poodles.
“Ja, een symbool van die verandering naar een aangeharkte stad is volgens mij wel de verkoop van het Bungehuis. Dat was altijd een prachtig gebouw. De Universiteit van Amsterdam had het van binnen weliswaar wat verwaarloosd maar het was wel een open plek vlak achter de Dam, met een kantine waar je voor een paar euro kon lunchen. Nu is het club SOHO geworden. Het is geweldig gerenoveerd en het pand heeft zijn oude allure terug, maar het is nu een exclusieve members only club geworden. Volgens mij is het is daarmee niet alleen een voorbeeld van the smooth city, maar ook van de omheining van Amsterdam. Voorheen publieke plekken worden geprivatiseerd. Tegelijkertijd denk ik dat zo’n beweging ook vaak weer een tegenbeweging oproept. Veel mensen krijgen bijvoorbeeld tegenwoordig een fysieke walgingsreactie van Van Moof. Dat zegt ook wel iets.

Op een fundamenteler niveau denk ik dat de kraakbeweging door de woningcrisis nieuwe impulsen krijgt die ze een lange tijd niet meer heeft gehad. Mokum kraakt had Hotel Mokum op de Marnixstraat gekraakt en onlangs hebben ze op de Nieuwezijds Voorburgwal een woning gekraakt. Ik merk dat steeds meer mensen in tijden van woningnood denken: er moet iets gedaan worden aan structurele en speculatieve leegstand. En als het niet via de wet kan, dan maar buiten de wet om. Kraken is niet zaligmakend, maar de krakers laten wel zien dat het niet alleen om leegstand gaat. Het gaat om het politiek zichtbaar maken van de wooncrisis.”

Uitgewoond (Waarom het hoog tijd is voor een nieuwe woonpolitiek) van Cody Hochstenbach is in februari 2022 verschenen bij Uitgeverij Das Mag.